Ontwikkelt de civil society in Rusland zich naar Nederlands model?

Steun voor de civil society in andere landen is een van de belangrijkste doelstellingen van het buitenlands beleid van Nederland. Een florerende burgermaatschappij is goed voor de democratie, is daarbij het uitgangspunt van de Nederlandse regering. Een groeiende civil society biedt bovendien ook aanknopingspunten voor een non-gouvernementele people-to-people diplomacy, waar Nederland eveneens waarde aan hecht. Maar is dat ook echt zo? In een gezamenlijk onderzoek proberen RaamopRusland en het Levada Centrum in Moskou antwoord op die vraag te krijgen.

door Menno Hurenkamp en Hubert Smeets

Het afgelopen jaar deden het Analytische Centrum Joeri Levada en Raam op Rusland onderzoek naar de Russische civil society. Op verzoek van Raam op Rusland brachten Levada-stafleden Aleksej Levinson en Svetlana Koroljova aan de hand van focusgroep-onderzoek kwalitatief in beeld op welke manieren nu in Rusland over de civil society gedacht wordt. Het is een vervolg op eerder onderzoek, waarover we hier en in het dagblad Trouw publiceerden.

De aanleiding voor die vraag was dat de Nederlandse regering in het kader van haar ‘people to people’ diplomatie graag het maatschappelijk middenveld steunt. Volgens beleidsmakers en politici zou de civil society de kiem van een democratischer maatschappij in zich dragen. De gedachte van dit beleid is dat door in woord of daad bij te dragen aan grotere of kleinere bewegingen, verenigingen of zelforganisaties van burgers die bezig zijn met duurzaamheid en milieu, leefbaarheid in de buurt, rechten van etnische, religieuze of seksuele minderheden, we hiermee ook de  Russische burgers beter in staat stellen om democratische hervormingen van onderop te bewerkstelligen.

Waarom Levada?
Het Levada Centrum is een gerenommeerd onderzoeksinstituut. Het is vernoemd naar de Russische socioloog Joeri Levada (1930-2006),  een van de grondleggers van het moderne opinie-onderzoek in de late Sovjet-Unie. Tot de glasnost van Gorbatsjov had sociologisch onderzoek als een soort staatsondermijnende activiteit gegolden. Met zijn onderzoek en colleges aan de Moskouse Staatsuniversiteit trotseerde Levada dat imago. Tijdens de glasnost werd hij daarvoor beloond. Onder auspiciën van partijleider Michaïl Gorbatsjov en de Vakcentrale richtten de methodoloog Boris Groesjin (1929-2007) en de econoom Tatjana Zaslavskaja (1927-2013) in 1987 het zogeheten Pan-Unie Centrum voor Openbare Mening (VTsIOM) op.  Levada voegde zich snel bij hen en werd vervolgens directeur. Toen de autoriteiten in 2003 politieke druk uitoefenden op het VTsIOM om Levada uit de leiding te verwijderen., vertrok de socioloog en met hem ook de hele staf. Ze stichtten hun eigen bureau Levada Center.  Sindsdien is het politieke klimaat voor sociologisch research weer verslechterd. Maar het is in belangrijke mate de verdienste van het Levada Centrum dat onafhankelijk onderzoek nog steeds mogelijk is. Vandaar dat Raam op Rusland dit instituut benaderde voor een onderzoek naar de Russische civil society.

Yuri Levada
Joeri Levada

Warme gevoelens

Meer maatschappelijk middenveld, hebben niet veel rechtgeaarde Nederlanders daar warme gevoelens bij? Het ministerie van Buitenlandse Zaken verwoordt die voorkeur voor de civil society op Rijksoverheid.nl zo:

‘Burgerorganisaties (Engelse term: civil society) staan wereldwijd onder druk. Bijvoorbeeld door beperking van de vrijheid van meningsuiting. Nederland investeert in activiteiten die ruimte bieden voor samenspraak en tegenspraak. Dat maakt overheidsbeleid effectiever en inclusiever. Ook kunnen bedrijven zo beter en duurzamer werken. Nederlandse ambassades kunnen samenwerken met lokale maatschappelijke en burgerorganisaties. Zoals ontwikkelingsorganisaties en religieuze organisaties, vakbonden, belangengroepen, burgerbewegingen, culturele instellingen en diaspora-organisaties (organisaties van mensen met een migratie achtergrond, zoals vluchtelingen).’

En in het begin dit jaar uitgebrachte magazine Dialogue & Dissent van de Nederlandse regering heet het:

‘The need for a strong and diverse civil society has never been more urgent. The space to be informed, participate and speak up in society – both online and offline - is shrinking in many countries. Journalists and citizens are being silenced, hate speech and internet shutdowns are increasingly more common, fundamental freedoms are being curtailed and the rule of law is set aside. Under Covid-19, attacks on fundamental freedoms are increasing, exacerbating marginalization and inequalities, and undermining human dignity and human rights. This is not a reason to let our head down. It is a call to keep our heads up and let our voices be heard – loud and clear – and push for a better world. We can speak on behalf of those that are not heard. We must speak on their behalf. A world which is socially just and sustainable can only be achieved if all of us are freed from oppression.’

De theory of change die de Nederlandse staat rond de civil society hanteert, gaat als volgt. Gewone mensen willen liever meer dan minder civil society, want meer civil society betekent meer tegenspraak en meer tegenspraak betekent meer openheid, meer openheid betekent vervolgens beter beleid en beter beleid betekent gelukkiger mensen. De Nederlandse staat zegt: we investeren in burgerorganisaties en die dragen dan bij aan maatschappelijke vooruitgang. De civil society heeft daarmee het karakter van een hoera-woord: niemand kan er echt tegen zijn.

Waterschap1 Westfries Genootschap

Illustratie Westfries Genootschap

Van waterschappen naar middenveld

De overtuiging dat het middenveld in zichzelf goed is, is getekend door de Nederlandse geschiedenis. Nederlanders denken bij maatschappelijk middenveld graag aan vakbonden, kerken, sport- en buurtverenigingen, vrijwilligerswerk, aan Novib of Amnesty International, en misschien ook nog wel aan krakers of andere opstandigen, maar hoe dan ook aan groepjes mensen die zich actief tot overheid en markt verhouden, met de mededeling dat de dingen echt anders moeten. Er is tussen de staat en deze organisaties een vanzelfsprekende dialoog, misschien soms onaardig van toon of juist suikerzoet, maar hoe dan ook een gesprek.

Die gedachte reikt ver terug, via het beeld van het ‘poldermodel’ tot diep in de Middeleeuwen, toen de Hollanders al democratische overheidsorganen avant-la-lettre kenden in de vorm van waterschappen waarin boeren, burgers en buitenlui samenwerkten.

Die geschiedenis leidt tot vanzelfsprekende gedachten. Zoals dat zelforganisatie altijd goed is. Wanneer burgers de koppen bij elkaar steken, komt er vanzelf iets moois tot stand. Of dat enige materiële of culturele steun voor dit soort initiatief goed is, omdat het bijdraagt aan democratische weerbaarheid. En dat, wanneer de overheid het echt slecht doet, de burgers middelen hebben om aan de bel te trekken. Dan wel dat wanneer het economisch beleid slecht is of de publieke dienst corrupt, al die burgerorganisaties mee zullen werken om het schip van staat bij te sturen, dat er checks and balances in de civil society zitten. 

Niet universeel

Maar dat idee van een democratische tegenmacht, die enkel winnaars produceert, is niet per se universeel. Zowel in de manier van denken over de civil society als in de resultaten van zelforganisatie zit door tijd en plaats bepaalde variatie. Daarom moet behoedzaam met de term worden omsprongen.

Toen de Hongaarse schrijver Gyorgi Konrad begin jaren tachtig een lans brak voor de civil society in zijn boek Anti-politics, veronderstelde hij dat je met een samenleving van enkel burgerorganisaties verlost zou zijn van de keus tussen staat/communisme óf markt/kapitalisme. Via de civil society zou je buiten of onder de staat kunnen leven, ideologievrij, onder vrienden en collega’s. Uitdrukkelijk géén dialoog met de macht, maar de ruimte om een eigen leven te leiden ver weg van die macht, was zijn idee. Konrad zei: Het is best voorstelbaar dat het leven uiteindelijk beter wordt wanneer de Amerikanen in plaats van de Russen de baas zijn, maar nóg een confrontatie, na 1945, na 1956, na 1968, nee bedankt. Laat ons maar ons eigen leven leiden, weg van iedere politiek.

Het is een manier van denken die we ook terug zullen zien in het Russische onderzoek: er zijn veel condities waaronder dialoog helemaal niet productief of aantrekkelijk klinkt.

Recente pogingen om via de civil society de maatschappij te verbeteren in de Arabische wereld pakten ook veelal jammerlijk uit, als je terugkijkt naar de Arabische lente. Burgers die in het Midden-Oosten in het geweer kwamen tegen hun overheden, bereikten veelal het tegendeel van meer democratie. De steun voor de burgerbeweging van landen buiten de regio was te beperkt en de onderlinge verdeeldheid onder de demonstranten te groot om een einde te maken aan de corrupte regimes.


Chroesjtsjovka Wikimedia
De omstreden afbraak van goedkope flats uit de tijd van Nikita Chroesjtsjov, in de volksmond chroesjtsjovki genoemd. Foto Wikimedia

Van schommel tot verkiezingsfraude

Tegen deze achtergrond vroegen we Levada Centrum om de stand van zaken te meten onder de Russische bevolking. Er is in Rusland de afgelopen jaren immers sprake geweest van een flink aantal ontwikkelingen die op het eerste gezicht zouden kunnen duiden op een levendige en misschien ook groeiende civil society. Er zijn veel buurtorganisaties die iets aan sociale hulp doen, of kinderopvang of speeltuinbeheer, of die zich inzetten voor lokaal milieubeleid. Er is burenhulp. Er zijn de regelmatige protesten tegen vuilnisbelten die zo’n beetje de stad inlopen, of tegen de sloop van goedkope Chroesjtsjovki-flats uit de jaren vijftig/zestig die in het kader van de stadsvernieuwing moeten worden afgebroken.

Er is eveneens een levendig debat op de sociale media, met duidelijk herkenbare publieke oppositiemensen. Er zijn de slimme interventies om tijdens de, door de regering strikt gecontroleerde, verkiezingen toch kandidaten van buiten de cirkel van de machthebbers tot volksvertegenwoordigers te kiezen. Kortom, er lijkt sprake van vooruitgang. Of toch niet?

De afgelopen jaren werden de duimschroeven aangedraaid bij de verschillende kritische burgerorganisaties. Tussen 2012 en 2018 werd bijna jaarlijks de wetgeving aangescherpt die maatschappelijke organisaties met internationale contacten dwingt zich te laten registeren als buitenlandse ‘agenten’ en hun activiteiten zo indirect criminaliseert. Staatssoevereiniteit is de cruciale waarde in de politiek van Poetin en die laat zich niet rijmen met vormen van tegenmacht, of die nu komt van massaal straatprotest, theatervoorstellingen zoals Kirill Serebrennikov die maakt of onafhankelijke rechters.

Door de toenemende controle op het middenveld overlappen de woorden ‘buitenlands’ en ‘vreemd’ in emotionele lading steeds meer met ‘politiek’ en per implicatie ook met ‘democratie’. De aanwezigheid van buitenlandse media of financiële steun voor lokale verkiezingsactiviteiten worden ondubbelzinnig als vijandelijke interventie begrepen, wat vanuit het perspectief van de erfenis van de Koude Oorlog en de jammerlijk verlopen ‘transitie’ naar kapitalisme in de jaren ’90 van de vorige eeuw nog makkelijk te verklaren valt. Maar de verdenking van vijandschap straalde bijvoorbeeld ook af op verder tamelijk Kremlinvriendelijke truckers die zich tussen 2015 en 2017 verzetten tegen de gestegen wegenbelasting.

Trukkers Russia Foto Flickr
Stakende vrachtwachtenchauffeurs in Sint-Petersburg. Foto Flickr.

De internationale NGO Freedom House houdt een lijst bij op basis van de toegang die mensen hebben tot politieke rechten en burgerlijke vrijheden. Daarin bungelt Rusland ergens onderaan, tussen de Republiek Congo en de Democratische Republiek Congo. China en Saoedi Arabië doen het slechter, maar Afghanistan en Zimbabwe doen het beter. De internationale organisatie Civicus houdt met een monitor de vrijheid van maatschappelijke organisaties bij. Daarin wordt Rusland beoordeeld als ‘repressed’. (Overigens scoren bevriende naties als Groot-Brittannië, Frankrijk en Australië bij Civicus ook niet optimaal, veelal door de wijze waarop minderhedenbeleid gevoerd wordt.) 

Het is dus eigenlijk precies het soort organisaties die de civil society vormen die in Russische ogen bijdragen aan een vijandige overname van het land. De regering van president Poetin heeft al met al nog altijd redelijk krediet, juist omdat ze de Amerikanen herhaaldelijk een lesje leerde, ze ‘onze’ Krim terugveroverde, het WK voetbal naar Rusland haalde, kortom het aanzien van het land herstelde. Bovendien kunnen sinds 2017 NGO’s met strikt sociale doelen wel aanspraak maken op door de president uit te keren subsidie.

De steun voor het bewind blijft ook om een andere, meer historische reden, redelijk stabiel. De leuze My country, right or wrong geldt ook in Rusland. De meeste Russen willen de staat liever niet in de wielen rijden, niet per se uit angst, maar ook omdat het toch maar mooi hún staat is.

Beweegredenen

En toen werd ook Rusland in het voorjaar van 2020 getroffen door de corona-pandemie. Wat betekende deze gezondheidscrisis voor de civil society in Rusland? Zouden de burgers de handen ineenslaan met eigen initiatieven of wachten op de overheid? Groeiende moeilijkheden kunnen voor burgers in theorie ook de aanleiding zijn om veerkracht te tonen en ‘eigen’ organisaties te beginnen die wél bestand zijn tegen de repressie. Misschien niet politiek van aard, maar wel sociaal, gericht op liefdadigheid, inzamelingsacties en filantropie. Andrej Kolesnikov schreef op de website van het Carnegie Centre in september 2019 tamelijk hoopvol dat:

Russia’s civil society is a split image. One part of it is genuinely independent: thriving or struggling, as the case may be, but expanding its reach well beyond the proverbial Soviet intelligentsia kitchens. The other part is a careful imitation of civil society, created and lavishly supported by the authorities. Civic activists are facing a momentous choice that will help shape the future of Russia.’

Andrej Kolesnikov Twitter
Andrej Kolesnikov. Foto Twitter

Als zo’n keus er inderdaad is, zou het van belang kunnen zijn om in de gaten te houden wie zich (van binnen of van buiten) met de Russische civil society wil bezighouden. De vijfde van de ‘five guiding principles’ die sinds 2016 de leidraad vormen voor de politiek van de Europese Unie richting Rusland is immers steun voor ‘people-to-people contact’. Op welke manieren kan die steun vorm krijgen?

Focus op covid19

De corona-crisis bood Levada een uitgelezen kans om eens beter te kijken naar hoe Russische burgers kijken naar hun eigen maatschappelijke engagement en dat van anderen. Zouden de verwachtingen over elkaar of over de staat groeien? Zouden mensen zelf de handen ineenslaan om solidariteit te organiseren?

Via focusgroepen, noodgedwongen online bijeengekomen, zijn verschillende segmenten van de samenleving herhaaldelijk bevraagd: jong, oud, gestudeerd, ongeschoold, zakenmensen, ambtenaren, activisten en vrijwilligers. Deze methode met focusgroepen is een productieve strategie om te ontdekken wat mensen bedoelen wanneer ze iets zeggen, omdat ze hun eigen ervaringen tot inzet van de discussies maken. Bij een telefonische enquête ontdek je misschien wel hoeveel mensen Poetin steunen en hoeveel niet, maar naar de vraag waarom dat zo is blijft het vaak wat gissen. Doordat focusgroep-leden op elkaar reageren, komen diepere beweegredenen naar voren. Is iemand bang zijn baan te verliezen? Doet de respondent wat zijn ouders ook al deden? Is er een sterke drang om je stem te laten horen? Angst om buiten de groep te staan?

Weinig randvoorwaarden

De resultaten zijn nu binnen. Enkele conclusies dringen zich op in het uitgewerkte onderzoek van Levinson en Koroljova. De identificatie met de staat is nog altijd sterk. De coronacrisis bevestigt nog eens dat zowel in culturele als in praktische termen Russen veel van de overheid verwachten. De maatschappelijke activiteit is gering en blijft vooral beperkt tot wederzijdse hulp. Daadwerkelijke betrokkenheid bij de politiek is zelfs omstreden. Politiek engagement is gevaarlijk, omdat de staat elke actie angstvallig in de gaten houdt. En deze is ook moeizaam om te bespreken met anderen, omdat álle politiek, ook die van de oppositie, wordt geassocieerd met corruptie.

Op het platteland zijn Russen zelfs amper bereid tot actief burgerschap. Een deeltje van het rooskleurige Nederlandse verhaal over de civil society gaat over noaberschap, buren die zogenaamd altijd voor elkaar klaar staan. Maar nabuurschap teert op het soort relaties dat er in Rusland niet altijd is. De gemiddeld hoge leeftijd en lage opleiding buiten de stad, de gebrekkige wegen en andere infrastructuur, de schrijnende armoede en de levendige veronderstelling dat het beter voor je levensduur is elkaar met rust te laten, staan op het platteland de vorming van een civil society in de weg.

Daarnaast zijn er zijn ook wat complexere uitkomsten te destilleren uit het Levada-onderzoek. De burgeropstanden in de buurlanden (Oekraïne, Belarus) worden ook door maatschappijcritici in Rusland niet onomwonden omhelsd, zo blijkt. Houden van het grote Russische rijk is een breed gedeelde karaktertrek. Pogingen om Rusland te verkleinen geven ook vooruitstrevende Russen een onbehaaglijk gevoel. Deels omdat groot beter is dan klein, deels omdat dit soort vraagstukken verdeeldheid oplevert, binnen gezinnen, tussen vrienden. Binnenlandse politieke kwesties kunnen eveneens splijtend zijn. De veroordeling van Navalny verscheurt de samenleving net zo goed als dat deze mensen verbindt.

Er zijn bovendien niet veel vanzelfsprekende verbanden die dit soort grote conflicten kanaliseren, vorm geven in woorden en beelden. Niet voor niets is Navalny vooral aanwezig in de sociale media. Je kunt niet rustig een kantoortje bezoeken, of naar een verenigingsdagje van Navalny gaan. Kritiek hebben en zeker kritiek uiten is veelal een individuele ervaring.

Meedoen is collaboreren?

En daar blijft het niet bij. Wat er leeft aan vrijwilligerswerk kan ook uitgelegd worden als vorm-participatie, dat wil zeggen niet als uiting van zelfontplooiing, maar meer als steun aan de regering, soms bewust, soms onbewust. Het gaat hier niet om een aanvullig op de overheid, waarmee het recht verworven wordt om af en toe ook kritiek te leveren. Waar de Russische overheid tekort schiet, stappen sommige burgers wel in, door soep uit te delen, door ziekenhuisbezoek, door inzamelingen. Maar dat dit nodig is, wordt niet begrepen als laakbaar falen van de staat, of althans, niemand vindt het zinvol er zo over na te denken. Het is meer een aanvulling op de staat en kan dus ook weer stoppen als de overheid wel alles op orde heeft.

Vrijwilligerswerk is in deze benadering geen bezigheid met een intrinsieke waarde, maar is vooral bedoeld om de onvolkomenheden van de staat tijdelijk te compenseren. Dat er lokaal af en toe ruimte is voor kritiek of zelfs voor het bouwen aan een organisatie, zegt weinig over wat er op landelijk, nationaal niveau gebeurt. Er is geen bottom up effect, zoals we dat graag wel in Nederland veronderstellen. De tegenkrachten, in een combinatie van politieke, financiële en culturele macht, zijn veel sterker. Sociaal engagement is participatie in een autoritaire maatschappij, geen ‘participatiesamenleving’.

 Wat kan Nederland hiermee?

De resultaten kunnen de Nederlandse regering te denken geven.

  • Individuele burgers en hun organisaties hebben vaak de beste bedoelingen, maar de effecten van hun inspanningen moeten op waarde geschat worden. Soms zijn het pogingen tot democratisering, die dan veelal gestopt worden door de autoritaire staat. Vaker zijn het clubs die iets aardigs voor hun medemensen willen doen, omdat de staat het niet doet.
  • Er is sprake van een symbolische strijd. Steun aan ‘people to people’ (vijfde richtlijn van het Rusland-beleid van de Europese Unie) staat model voor de overtuiging dat de civil society goed is in zichzelf. Maar in Rusland betekent dit vreemde overheersing. Rusland is zo langzamerhand allergisch geworden voor buitenlandse steun voor de civil society, het is een ‘westers woord’ geworden. We moeten in onze pogingen om te helpen een ‘do no harm’ principe hanteren. Omdat het een symbolische strijd is, moet deze (ook) op het hoogste niveau gestreden worden, het kan niet aan onmachtige burgers over gelaten worden om het frame dat een autoritair regime hanteert te veranderen. Geloof in het belang van tegenmacht en dat uitdragen moet expliciet beleidsdoel zijn. Maar als de woorden besmet zijn of als de strategieën besmet zijn, moet er energie wel in herformulering worden gestoken.
  • Inspanningen jegens de civil society staan niet op zich, ze horen bij de rest van het beleid. Ze moeten in ieder geval in het perspectief gezien worden van de zichtbaarheid van Russische corruptie in het buitenland (zoals op de Amsterdamse Zuid-As) en de manieren om via vervolging van de mensen die daar bij betrokken zijn of die betrokken zijn bij de mensenrechtenschendingen zoals bij de veroordeling van Aleksej Navalny.

Het staande beleid van Nederland om de civil society te omarmen als hét perspectief voor niet-statelijke diplomatie is wel degelijk aan enige herijking toe. Steun aan non-gouvernementele initiatieven is natuurlijk niet ineens zinloos geworden, maar lijkt toch alleen vruchtbaar als het concrete doel beperkt en ook toetsbaar is, zowel qua geografische spreiding als qua thematiek. Bredere vormen van actieve burgerparticipatie lijken de civil society niet per definitie te bevorderen en symboliseren dan vooral de goede bedoelingen van de Nederlandse regering. Er is dus meer nodig.

Het onderzoeksproject van Raam op Rusland en Levada Centrum biedt daarvoor enkele aanknopingspunten, zij het dat die de Nederlandse regering weer voor nieuwe dilemma’s plaatsen. De people-to-people diplomatie zou zich wat minder breed dan tot nu toe moeten oriënteren. Culturele uitwisseling bijvoorbeeld blijft een uitgelezen instrument voor een niet-politiek geladen dialoog tussen burgers in beide landen, maar bevestigt intussen vaak wel de status-quo omdat tolerantie in de kunsten nu eenmaal een conditio-sine-qua-non is.

Het buitenlandse beleid zou zich wat meer kunnen toespitsen op juist die terreinen waar Nederland volgens zijn eigen zelfbeeld zijn sporen heeft verdiend. Kortom, op non-gouvernementele burgerorganisaties die zich richten op:

  1. Klassieke mensenrechten in Rusland, zoals vrije en eerlijke verkiezingen, eerbiediging van het beginsel van habeas corpus, menswaardige detentie-omstandigheden en andere mensenrechten die zijn verankerd in de Helsinki Akkoorden en de Raad van Europa, die ook Rusland in 1975, respectievelijk 1996, heeft onderschreven.
  2. Sociale grondrechten, zoals de vrijheid van vereniging en participatie rond thema’s als arbeidsomstandigheden, stadsvernieuwing en milieubeleid.

De keuze waarvoor de Nederlandse regering zich vervolgens geplaatst ziet, is een principiële. Steunt ze de meest vrije burgerorganisaties, die oppositie voeren tegen de staatsmacht en dus elke dag kunnen worden gesloten, of kiest ze voor ngo’s die wat meer tegen de autoriteiten aanschurken en daarom een langer leven beschoren zijn? Het eerste is onversneden Gesinnungsethik, het twee opportunistische Verantwortungsethik.

Vooralsnog zijn regering en parlement, en hun adviesorganen, in Nederland niet in staat of bereid om een keuze in dit dilemma te maken. Dat is ten dele onvermijdelijk. Buitenlands beleid is nu eenmaal een vorm van evenwichtskunst, waarin politieke idealen en belangen met elkaar wedijveren. Maar de overheid hoeft geen rondjes te blijven draaien. Het onderzoek van Levada Center en Raam op Rusland rechtvaardigt een keuze voor een paar concrete pilotprojecten binnen de oppositionele civil society van Rusland rond bijvoorbeeld gedetineerdenhulp en milieuactie.

De huidige Russische regering zal deze oriëntatie vermoedelijk opvatten als ‘inmenging in binnenlandse aangelegenheden’. Dat verwijt treft immers iedereen die zich een opvatting over het beleid van Moskou permitteert. Maar als Nederland zich daardoor laat intimideren, wordt zijn people to people diplomatie alleen maar nog ineffectiever.

Zie ook deze analyse over de civil society in Rusland en het burgerprotest in Belarus